De acht grootste mythes over gebitsverzorging - Dierenkliniek de Roldertoren
16673
post-template-default,single,single-post,postid-16673,single-format-standard,bridge-core-3.0.2,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,hide_top_bar_on_mobile_header,qode-theme-ver-28.8,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

De acht grootste mythes over gebitsverzorging

De acht grootste mythes over gebitsverzorging

  1. Achtergebleven melktandjes vallen er vanzelf wel uit
    Melktanden komen door op een leeftijd van twee a drie weken. Op een leeftijd van ongeveer vier maanden beginnen honden en katten te wisselen en als ze zon zes tot acht maanden oud zijn hebben ze een volwassen gebit. Soms blijven de melktanden echter zitten, dit gebeurt vaak bij kleinere hondenrassen. Deze gaan niet vanzelf weg en het laten zitten kan leiden tot problemen zoals schade aan het gehemelte en standsafwijkingen. Als de hoektanden op de verkeerde plek doorkomen, kan dit ook leiden tot het verkeerd uitgroeien van de kaak. Daarnaast lopen de dieren meer risico op tandvleesproblemen, omdat in de ruimtes tussen de melktanden en de nieuwe tanden gemakkelijk plak ophoopt.
  2. Botten maken de tanden sterker
    Kauwen is goed, maar als het materiaal te hard is dan slijten de tanden snel af. De glazuurlaag van honden tanden is bovendien een stuk dunner dan die van ons en raakt ook sneller beschadigd. Speeltjes en botten die erg hard zijn, kunnen leiden tot gebroken tanden. Ook kunnen botfragmenten worden doorgeslikt. Een voorwerp is ‘veilig’ om te kauwen als je er met je nagel een deukje in kunt duwen.
  3. Het is prima om een afgebroken tand te monitoren
    Honden en katten voelen tandpijn net zoals wij dat doen. Ze verbergen het alleen beter. En een afgebroken tand kan erg pijnlijk zijn. Deze moeten dus zeker wel behandeld worden.
  4. Tandbederf (cariës) komt geregeld voor bij houden en katten
    Tandplak bestaat uit een laag van eiwitten en bacteriën. Maar de samenstelling van tandplak bij dieren is anders dan bij mensen. De bek van honden en katten is namelijk meer alkalisch (PH 8,5) dan die van de mens (PH 7). Als gevolg daarvan zijn de voorkomende bacteriën ook anders. Streptokokkensoorten, zoals streptococcus mutans, die cariës veroorzaakt bij de mens, komen niet voor in de bek van honden en katten. Daarom is cariës
    bij onze viervoeters zelden een probleem.
  5. Fluortandpasta is goed voor de tanden van honden katten
    Fluor wordt gebruikt om cariës tegen te gaan. Maar hier hebben honden en katten bijna nooit last van. Daarnaast is fluor giftig voor honden. Ook voor mensen is fluor overigens giftig, maar wij kunnen de tandpasta uitspugen.
  6. Tandsteen kan tandvleesproblemen veroorzaken
    Tandsteen is een eindproduct van gemineraliseerd tandplak. Er zijn tot nu toe geen wetenschappelijke aanwijzingen dat tandsteen ook leidt tot tandvleesproblemen. Op het ruwe oppervlak kunnen bacteriën wel makkelijker groeien.
  7. Slechte adem hoort bij dieren
    Een slechte adem is niet normaal. Het wordt veroorzaakt door de gassen methylmercaptaan (rotte koolgeur) en waterstofsulfide (rotte eierenlucht) die worden geproduceerd door de bacteriën in de bek. Slechte adem is vaak de eerste aanwijzing voor tandvleesproblemen.
  8. Honden en katten voelen tandpijn niet zoals wij
    De veranderingen zijn subtiel en dieren verbergen hun pijn beter. Het is een misverstand dat het wel meevalt wanneer het dier gewoon door eet. Eten is een eerste levensbehoefte en daar zal het dier niet zomaar mee stoppen. Soms zie je kleine tekenen zoals eten uit de bek laten vallen, kwijlen of met de poot over de snuit wrijven. Tegen de tijd dat een dier echt stopt met eten is de situatie meestal vrij ernstig. Soms worden de klachten aan andere problemen gewijd. Denk bijvoorbeeld aan een hond met artrose die niet meer wil spelen, maar die na gebitsbehandeling ineens een heel stuk opknapt.

Bronvermelding: Tijdschrift voor diergeneeskunde mei 2017
Dit artikel is gebaseerd op tandheelkundesymposium 2017